Een muur van geluid kwam me tegemoet toen ik de deur van de bus opende en naar binnen stapte. In de kleine wachtruimte stonden vier stoelen met daarop vier vrouwen. Ze waren met elkaar in gesprek. Ik keek wat onwennig om me heen en zag aan mijn rechterhand een houten balie die aan de bovenkant was voorzien van perspex tot aan het plafond van de bus.
Achter de balie zat een vrouw in een wit uniform. Ik keek haar aan en zei ‘goedemiddag’.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ze nors. ‘Ik zei goedemiddag’, zei ik. Ze keek me nietszeggend aan en snauwde ‘uw brief’. Er was geen open stuk in het perspex om de brief door aan te reiken. ‘Daar’ grauwde ze, en wees gebiedend met haar vinger naar de houten balie. Nu zag ik het stickertje dat laag op het perspex was geplakt. ‘Hier uw brief’ stond er met een pijl die op een smalle kier wees. Ik schoof mijn brief door de kier en de vrouw bekeek hem snel. ‘Achterkant ingevuld?’ beet ze me toe. Ik knikte, een beetje opgelucht dat ik dat niet was vergeten. Met een korte hoofdknik naar de vier bezette stoelen zei ze dat ik plaats mocht nemen. Ik zou vanzelf worden opgehaald.
Ik bleef wat aarzelend in de wachtruimte staan. Op dat moment kreeg de vrouw die vooraan zat te horen dat ze mocht vertrekken. Het lawaai stopte. Alle vrouwen stonden op en schoven een stoel door. Ik ging zitten op de achterste vrijgekomen stoel. Het gesprek werd hervat en het geluid zwol weer aan. Of de bus hier altijd al stond of alleen nu, dat het onderzoek zo vervelend was, maar mooi dat het gedaan werd. Want je kon het toch maar beter weten. Dat het wel een marteling was. Dat zo’n onderzoek alleen maar door een man verzonnen kon zijn. En zo voort.
De voorste vrouw werd naar binnen geroepen. Na een korte onderbreking werd het gesprek hervat. Volkomen onverwacht klonk er een luide kreet uit het binnenste van de bus. Het gesprek in de wachtruimte viel stil. We keken elkaar geschrokken aan en zwegen verder. Enige tijd later was ik aan de beurt. Met ontbloot bovenlijf stond ik een beetje rillend in het kleedhokje te wachten tot ik naar binnen mocht. Toen de laborante me kwam halen liep ik in mijn spijkerbroek met ontbloot bovenlichaam en deinende borsten achter haar aan met een gezicht alsof ik er dagelijks zo bijliep in gezelschap.
Het was een hele klus om mijn borsten op de juiste manier te positioneren. De laborante was zo’n dertig centimeter kleiner dan ik en moest op haar tenen staan om een borst goed op de plaat te kunnen leggen. Op mijn opmerking dat het lengteverschil tussen ons misschien wel lastig was, zei ze opgewekt dat mijn borsten gelukkig een stuk lager hingen dus dat het wel meeviel. Die opmerking liet ik even op me inwerken. Fijn voor haar, maar toch confronterend voor mij, van die praktische laag hangende borsten.
Met een schrapend gevoel langs mijn borstkas werden mijn borsten om de beurt tussen de twee platen geperst. Net toen ik dacht dat ze niet platter meer konden worden, draaide de laborante de bovenste plaat nog wat verder naar beneden. Dit komt nooit meer goed, dacht ik, terwijl ik mijn adem inhield voor het maken van de foto.
Terug in de wachtruimte werd ik bemoedigend toegesproken. Of mijn borsten er nog aan zaten, of het erg pijn had gedaan, of ik het overleefd had. Het voelde weldadig aan. Even waren we zusters, deze onbekende vrouwen en ik.
Na een minuut of vijf kreeg ik te horen dat de foto’s gelukt waren. Ik mocht gaan. Over twee weken uitslag.
Reacties
Een reactie posten